Het zal spoedig Kerstmis zijn

Tante Leen:
Het is donker, door de straten jaagt een ijzig koude wind

Gaan een man en vrouw gelaten, zij verwacht haar eerste kind
Door hun oude, dunne kleren priemt de winter vol venijn
En een kerkklok laat zich horen
Het zal spoedig Kerstmis zijn

In de verte brandt een lichtje, 't zijn de lampen van een kroeg
Bij de vrouw meldt zich het wichtje, is er nog wel tijd genoeg
Ach, wat moet de man beginnen, bij z'n vrouw begint de pijn
En vol schroom gaan zij naar binnen
Het zal spoedig Kerstmis zijn

Doch de waard zegt wat humeurig: "Man, 't is hier geen hotel
Zomaar om een bed te vragen, God, wat denken jullie wel?!"
Maar dan kijkt hij naar 't vrouwtje, vindt zichzelf dan niet zo fijn
Denkt: Ik zal haar moeten helpen...
Het zal spoedig Kerstmis zijn

Op wat lompen in een schuurtje, haast te slecht nog voor een dier
Ligt een pasgeboren kindje, in de stank van rook en bier
Plotseling luiden alle klokken, en de waard geeft brood en wijn
Peinzend zegt 'ie tot de ouders:
"Het moet nu toch Kerstmis zijn"